Diafragma-Afbeeldingsmaatstaf-Scherptediepte
Deze drie begrippen zijn heel belangrijk bij macrofotografie maar niet altijd voor iedereen even duidelijk.
DIAFRAGMA: Groot en klein diafragma zorgt nogal eens voor verwarring. De getallen die hierbij gebruikt worden zijn de noemers van een breuk, de teller van deze breuk is altijd f. De f staat voor de brandpuntafstand van het objectief. Om ruimte te besparen en voor het gebruiksgemak wordt f/ bijna altijd weggelaten. Diafragma f/2 wordt geschreven als 2 en diafragma f/4 als 4, f/5,6 als 5,6 enz. Aangezien f/4 kleiner is dan f/2 is diafragma 4 dus kleiner dan diafragma 2.
De reeks hele diafragmawaarden bestaat uit een logaritmische reeks waarbij het getal telkens met √2 ofwel 1,4 vermenigvuldigd wordt om de volgende waarde te krijgen en dat ziet er dan zo uit: 1-1,4-2-2,8-4-5,6-8-11-16-22-32.
AFBEELDINGSMAATSTAF: De afbeeldingsmaatstaf is de verhouding tussen de grootte waarop iets op de sensor komt ten opzichte van de grootte in werkelijkheid. De grootte van de sensor maakt hierbij niets uit. Als iets op de sensor 1 cm is en in werkelijkheid 2 cm, dan hebben we een afbeeldingsmaatstaf van 1:2 ook wel 1/2 of in decimalen 0,5. Is het op de sensor 5 mm en in werkelijkheid slechts 1 mm, dan is de afbeeldingsmaatstaf 5:1, 5/1 ofwel gewoon 5.
Let wel: De afbeeldingsmaatstaf is iets anders dan de instelafstand. De instelafstand voor een bepaalde afbeeldingsmaatstaf hangt af van de brandpuntafstand van het gebruikte objectief.
SCHERPTEDIEPTE: De scherptediepte is de afstand, voor en achter het absolute scherpstelpunt, waarbinnen een foto voor ons oog nog scherp lijkt. Alles wat dichterbij of verder weg is wordt in toenemende mate onscherp afgebeeld.
Hoe kleiner het diafragma, hoe groter de scherptediepte. Hoe groter de vergrotingsmaatstaf, hoe kleiner de scherptediepte.
De scherptediepte is dus afhankelijk van de afbeeldingsmaatstaf in combinatie met het gebruikte diafragma. Verander je een van deze twee dan verandert de scherptediepte ook.
Bij macrofotografie is de scherptediepte erg beperkt. Het is dus belangrijk om van te voren te weten hoever de scherptediepte reikt bij een bepaalde combinatie van diafragma en afbeeldingsmaatstaf.
Om de scherptediepte van tevoren te berekenen kun je de formule hiernaast gebruiken. f is het gebruikte diafragma, A is de afbeeldingsmaatstaf.
Even een voorbeeld: Wil je een foto maken met een afbeeldingsmaatstaf van 1:2 en diafragma 8 dan ziet de berekening er als volgt uit: Boven de streep krijg je dan 0.0666 x 8 x (0,5 + 1) = 0,7992. Onder de streep wordt het 0,5 x 0,5 = 0,25.
De uitkomst is 0,7992 : 0,25 = 3,1968. Afgerond is de scherptediepte in dit geval dan 3,2 mm.
In het veld kun je altijd de scherptediepte bekijken door de diafragmaknop op de camera te gebruiken. Door deze knop in te drukken sluit het diafragma zich tot de ingestelde waarde en kun je door de zoeker, of met live view op het display, kijken of het resultaat naar wens is en dan eventueel nog aanpassen.
Je hoeft natuurlijk niet altijd de maximaal mogelijke scherptediepte te kiezen om een mooie foto te krijgen. Vaak is het zelfs af te raden om een klein diafragma te gebruiken omdat bij een grotere scherptediepte de achtergrond ook in toenemende mate scherper in beeld komt. Dat resulteert vaak in een foto met een storende rommelige achtergrond.
Zie ook: Deze maand: jan 2011, okt 2012, apr 2013, okt 2013
Bij de foto van de struiksprinkhaan heb ik er bewust voor gekozen om met een groot diafragma alleen het oog scherp af te beelden.
Bij de springspin met prooi heb ik juist gekozen voor een zo klein mogelijk diafragma en dus optimale scherptediepte. De achtergrond is hier zo egaal dat hij nooit te rommelig wordt.
De foto van de paardenbloempluisbol is ook genomen met een klein diafragma en daardoor komen de bloemen in de achtergrond op een mooie manier in beeld.